Victoria

Terwijl hij de kwast afveegt aan een oude lap, kijkt Hans meewarig naar de afbeelding op het doek dat voor hem op de ezel staat. De achtergrond van het schilderij is eenvoudig. In de hoek bij het raam staat een kerstboom, waarvan de lampjes een zwak licht verspreiden. In het donker zijn in de ruimte vaag de contouren van een ladekast te herkennen en aan de rechterkant is nog net een deel van een stoel zichtbaar. Verdere details ontbreken. De prioriteit van Hans lag bij het uitbeelden van de vrouw die hem met haar grijsblauwe ogen droevig aankijkt en die hij tot in detail vanuit zijn hoofd naar het doek heeft overgebracht.

Zijn ogen worden vochtig bij het zien van de perfectie die hem aanstaart vanaf het linnen tegenover hem. De uiterlijke schoonheden van alle vrouwen waarvan Hans ooit heeft gehouden, zijn samengesmolten tot het beeld van Victoria, zoals hij de beminnelijke vrouw noemt. Zelfs de door hem bewonderde imperfecties van de vrouwen die zijn hart ooit hadden gestolen, maar die hun eigen hart te goed hadden beveiligd tegen hem, heeft hij verwerkt in het portret.

Hans sluit zijn ogen en ademt diep in door zijn neus, in de hoop de geur van Victoria op te vangen. Maar alleen de penetrante geur van terpentine weet door te dringen tot zijn reukorgaan. Teleurgesteld kijkt Hans de geportretteerde vrouw weer aan. Haar pose en haar blik nog altijd gevangen in de momentopname waarin Hans haar heeft weergegeven.

Zuchtend legt hij de kwast neer en laat hij zijn schouders zakken. Van de werkbank pakt Hans een doosje lucifers en hij strijkt een van de zwavelstokjes aan. Voorzichtig brengt hij de vlam tot bij de lont van de kaarsstomp die voor de kerststal op tafel staat. Hij knielt neer, met zijn ellebogen steunend op de tafel en zijn handen gevouwen. Een paar minuten staart hij onafgebroken naar de afbeelding van Victoria. De kaarsvlam laat een lichtbundel over haar gezicht dansen. Zijn gedachten laten een traan over zijn wang rollen en Hans sluit zijn ogen.

Zoals elke avond fluistert Hans een gebed. “Heer, op deze kerstavond smeek ik u om de stilte in mijn huis te doorbreken. Al 38 jaar eer ik U in eenzaamheid, geef mij alstublieft iemand om u samen mee te eren. Amen.”

Hans wil opstaan, als zijn blik wordt getrokken door de kerststal. In het midden van het dak hangt een naakte spijker waar eerst nog de engelfiguur hing. Een geel licht trekt zijn aandacht richting het schilderij. Even meent Hans dat hij daar de engel ziet en dat een hand uit het schilderij die van de engel aanpakt. Dan vervaagt de kamer en wordt de stilte gevuld met een eentonig gepiep.

Hans schiet overeind en kijkt om zich heen. Het eerste daglicht komt door een kier tussen de gordijnen de kamer in en valt op het horloge dat op tafel ligt te. Hans staat op van de bank en staart naar Victoria, die hem vanaf het doek onbewogen aanstaart. Hij verplaatst zijn blik naar de tafel, waar de kaars nog steeds brandt voor de kerststal, met aan het dak de engel. Het besef dat alles nog net zo is als de vorige avond, stemt Hans treurig. Zuchtend loopt hij naar het schilderij en veegt met zijn vingers over het gezicht van de vrouw die hij geschilderd heeft.
“Was jij maar van vlees en bloed,” fluistert hij, “meer wens ik niet.”

Hans draait zich om en wil de kamer verlaten, maar zijn aandacht wordt getrokken door een klap achter hem. Als hij omkijkt, ziet hij dat het schilderij voorover op de grond gevallen is. Als hij het schilderij terug op de ezel zet, doet hij van schrik een stap achteruit. Het doek is maagdelijk wit, alsof er nooit een druppel verf op heeft gezeten. Hoofdschuddend sluit Hans zijn ogen. Hij verwacht wakker te worden uit een vreemde droom, maar als hij zijn ogen weer opent, is het doek nog steeds leeg.

Hoe kan dit? Hij weet zeker dat een paar minuten geleden de afbeelding van Victoria, waar hij zeker twee jaar aan gewerkt heeft, nog op het doek zichtbaar was. Alle uren die hij heeft gespendeerd om zijn droomvrouw gestalte te geven, lijken verloren tijd te zijn geweest. Heeft hij überhaupt geschilderd of was dat een droom waaruit hij zojuist is ontwaakt? Op de grond onder de ezel ligt de oude grijze bedsprei vol met verfvlekken. Op de kast staat de pot waar ooit appelmoes in heeft gezeten en die nu voor de helft gevuld is met terpentine, donkergrijs gekleurd door de verfresten. Alles wijst erop dat hij iets heeft geschilderd, maar het blanco doek bewijst het tegendeel.

Hans wordt uit zijn gedachten gehaald dooreen geluid. Hij kijkt opzij en zijn adem stokt. Daar staat ze. Ze kijkt hem verlegen lachend aan en steekt haar hand naar hem uit. Weifelend pakt Hans de hand aan.
“Als dit een droom is, wil ik nooit meer wakker worden,” fluistert hij tegen Victoria.
Onwennig stapt ze op hem af en voor het eerst hoort hij de stem van de vrouw die hij in gedachten zo vaak toegesproken heeft.
“Je bent wakker,” zegt ze.
“Hoe kan jij hier dan zijn, als ik wakker ben?”
“Je hebt het gewenst,” antwoordt Victoria,” voordat ze haar lippen op de zijne drukt.

De volgende ochtend opent Hans zijn ogen en kijkt om zich heen. Vaag herinnert hij zich hoe hij de avond en nacht met Victoria door heeft gebracht, maar de plek naast hem in het bed is zo leeg als altijd. Teleurgesteld loopt Hans naar de woonkamer. De tafel is gedekt en de geur van verse koffie komt uit de keuken. Haar kus op zijn wang als ze langs hem loopt, vult zijn hart met warmte en verzekert hem ervan dat ze er echt is. Als hij aanschuift voor het ontbijt, kijkt hij naar het witte doek dat hem Victoria heeft gebracht. Het magisch lege doek.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *