De kou trekt door mijn hand als ik de sneeuw wegveeg. Het is toch geen weer om zo buiten te liggen. Wolkjes vormen zich rond mijn mond als ik uitadem. Je zult het wel koud hebben. Of voel je geen kou meer?
Ik had een deken mee willen nemen voor je, maar ik kon er geen vinden die we niet zelf nodig hebben. De verwarming doet het niet goed. Maandag komt er een monteur. Met Kerst werken ze niet. Ik zei nog dat we met Kerst toch niet in de kou konden blijven zitten. Maar de mevrouw aan de telefoon kon niets voor ons doen. Ik vroeg me af wat jij zou doen in zo’n geval. En ik bedacht me dat jij ze zou blijven bellen totdat ze iets regelden. Maar toen ik nog een keer belde, kreeg ik hetzelfde verhaal te horen. Dus heb ik het maar opgegeven. Ik kom dus in een koude kerstmis thuis, straks. Ik zie je lachen. Je was altijd al dol op woordgrapjes.
Ik heb Maartje maar extra dik aangekleed. Je weet hoe vatbaar ze is voor verkoudheid en griep. En met die kou in huis. Nee, dat durf ik niet aan. Ze vroeg of ze vanavond een kampvuur mag maken in de woonkamer. Denk jij dat het kwaad kan? We kunnen de warmte immers goed gebruiken. Alleen ben ik zo bang dat die rooklucht zo lang blijft hangen. Dus misschien kunnen we het maar beter niet doen.
Het is zo vreemd, dat jij niet thuis bent dit jaar. Het maakt het allemaal zo anders. Volgend jaar mag jij de piek weer op de kerstboom zetten. Dan hoef ik niet weer op het keukentrapje te staan. We moeten toch echt eens een nieuwe kopen. Dat ding wankelt zo erg. Maartje probeerde hem vast te houden, maar ze is nog niet sterk genoeg. Maar het is gelukt. Al lag ik wel een keer bijna in de boom. Gelukkig heb jij de gordijnrails stevig vastgemaakt in de muur. Ik kon me nog net op tijd vastgrijpen.
Ik zou het fijn vinden als je binnenkort langs kunt komen om een nieuwe lamp op te hangen in de keuken. En het plafond in de woonkamer moet ook weer eens gewit worden. Je kent me. Ik heb twee linker handen, dus ik waag me daar niet graag aan. En jij bent altijd zo’n fanatieke klusser geweest. Wanneer maak je de studeerkamer op zolder af?
Ach, wat ben ik toch aan het praten, zonder aan jouw gevoelens te denken. De kou wordt erger. Daarom heb ik een emmer pekel meegenomen. Weet je nog dat jij altijd zout strooide als er sneeuw lag? En Maartje maar huilen omdat haar sneeuwpop minder groot kon worden. Oeps, nu valt mijn emmer om. Precies boven je hoofd. Nou ja, je hield altijd al van extra veel zout op je eten. Dus ik denk dat je het met me wel vergeeft.
Ik moet nu gaan, lieverd. Hopelijk hebben we het snel weer warmer in huis. Dan kan ik je een deken brengen tegen die kou. Ik houd van je.
Terwijl ik wegloop, draai ik mijn hoofd even om en volg met mijn blik het spoor van mijn voetafdrukken, die eindigen bij de steen, uit kil marmer gehouwen.
Geef een reactie