De glazen kerstbal

“We zagen het bij een van de kraampjes op de kerstmarkt liggen en ik moest meteen aan jou denken.”
Uit de papieren zak die hij van zijn zus heeft gekregen, haalt Bas een doorzichtige kerstbal. Op de bodem staat een kerstboom naast een sneeuwpop.
“Als je hem schudt, dan gaat het sneeuwen,” zegt Mireille opgewekt.
“Dank je zus.” Bas geeft zijn zus een kus op haar wang.
“Bedankt dat je op de meiden hebt gepast.”
Bas glimlacht terwijl hij met zijn hand door de haren van Sofie van acht woelt.
“Geen probleem hoor. Wij hebben ons prima vermaakt, nietwaar?”
Sofie knikt. “We hebben films met de Muppets gekeken.”
“En oom Bas had kerstkransjes in de kerstboom gehangen,” vult de zesjarige Roos aan.
“Nogmaals bedankt, Bas. Je bent nog steeds welkom met de jaarwisseling.”
Bas knikt. “Ik weet het, zus. Maar ik red me wel. Fijne kerstdagen.”
“Jij ook een vrolijk kerstfeest. Kom meiden, we gaan naar huis.”

Lees verder

Licht in de duisternis

“Ik had me deze kerst toch heel anders voorgesteld. Dit noem ik geen luxe cruiseschip, Jonas!”
Met haar arm veegt Kristien haar ooghoeken droog.
“Kom op, we hebben geen tijd om stil te zitten.”
“Ik kan niet meer. Mijn armen doen zeer, ik ben moe en ik heb het koud.”
Jonas zucht. “Ik ook. Dus moeten we in beweging blijven.”
Vanaf zijn plek achterin de boot, ziet Jonas dat Kristien de peddel pakt en weer begint te roeien. Ook hij haalt zijn peddel weer door het water, al worden zijn slagen steeds korter.
“Weet je wel waar we naartoe gaan?” Kristiens stem trilt.
“In ieder geval weg van de dood,” antwoordt Jonas. Hij kijkt om en ziet de lichte onderbreking van het nachtelijk duister. In gedachten hoort hij de paniek in de stemmen van mensen die hij niet kent. Mensen die hij samen met Kristien aan hun lot overlaat. Lees verder

De vergeten man

“Wee mij, wee mij, o ik diep rampzalige!” De oude man in zijn versleten kaftan, die deze woorden sprak, had als in wanhoop de armen omhoog geheven. Terwijl hij die liet zakken, keek hij zijn toehoorders aan en vervolgde, “Ik was een gezien man met een goede nering in een klein stadje genaamd Bethlehem. Gewaardeerd om mijn jovialiteit, mijn grappen en grollen en de voortreffelijke maaltijden die ik opdiende en mijn gastvrijheid. Een gastvrijheid die ik natuurlijk graag beloond zag met klinkende munt, laat ik eerlijk zijn. De schoorsteen kon niet van niets roken, de wijn en de maaltijden die ik serveerde en het onderdak die ik verleende, diende betaald te worden. Net als alle mensen, heb ik ook een vader en een moeder gehad. Dus ook een naam. Maar die naam is roemloos- en eerloos verzonken in het stof der eeuwen, en, hoewel vergeten, toch met schande en vloek beladen. Lees verder