Monoloog van een kille kerst

De kou trekt door mijn hand als ik de sneeuw wegveeg. Het is toch geen weer om zo buiten te liggen. Wolkjes vormen zich rond mijn mond als ik uitadem. Je zult het wel koud hebben. Of voel je geen kou meer?

Ik had een deken mee willen nemen voor je, maar ik kon er geen vinden die we niet zelf nodig hebben. De verwarming doet het niet goed. Maandag komt er een monteur. Met Kerst werken ze niet. Ik zei nog dat we met Kerst toch niet in de kou konden blijven zitten. Maar de mevrouw aan de telefoon kon niets voor ons doen. Ik vroeg me af wat jij zou doen in zo’n geval. En ik bedacht me dat jij ze zou blijven bellen totdat ze iets regelden. Maar toen ik nog een keer belde, kreeg ik hetzelfde verhaal te horen. Dus heb ik het maar opgegeven. Ik kom dus in een koude kerstmis thuis, straks. Ik zie je lachen. Je was altijd al dol op woordgrapjes. Lees verder

Samen maar alleen

Als Thea zich als laatste op de afgesproken plaats meldt, brengt ze trots maar moeizaam een ‘Hallo allemaal’ uit. Donny, de jongste van haar drie kleinkinderen, zwaait naar haar. Onder de aanwezigen ziet ze ook haar zoon Jacob en zijn vrouw.
Marlies, wier jurk veel weg heeft van een badjas, gaapt.
“Sorry mam. Maar het werd laat, gisterenavond.”
Thea wil moederlijk commentaar geven, maar voor ze iets kan zeggen, zijn Donny en zijn neef Merlijn verwikkeld in een discussie over hun kerstcadeaus. Lucy probeert ook iets te zeggen, maar ze komt er niet tussen bij Donny en haar broer.
Bart gaat naast Marlies zitten en groet Thea.
“Alles goed, ma?”
Weer worden Thea’s woorden ingehaald door de discussie van haar kleinkinderen. Lucy heeft eindelijk de aandacht van de jongens weten te krijgen, en Thea begrijpt dat zij een fiets heeft gekregen. Lees verder

De schim van mijn kerstverleden

Ik ontmoette mezelf op de hoek van de Vondelstraat en de Tollenslaan. Ik herkende het kind meteen als mezelf, acht jaar oud. Ik zat voor het hoekpand waar vroeger de buurtsuper zat, met mijn blauwe sjaal stevig om mijn hals geknoopt. Mijn hoofd ging schuil onder de rode muts met groene kerstbomen die mijn oma had gebreid.

Hoewel ik in 24 jaar behoorlijk veranderd was, herkende de jongen mij ook.
“Ik heb het koud, laten we naar huis gaan. Naar de kerstboom.”
Zo klonk mijn stem dus toen ik jong was. Zwijgend vroeg ik me af welk huis hij bedoelde. We konden niet naar het huis dat ik kende toen ik zijn leeftijd had. Sinds mijn moeder overleden is, wonen daar andere mensen. En dus nam ik mezelf mee naar mijn eigen huis. Lees verder

Kille ruïnes

Terwijl de decemberkou tot onder de deken doordringt, zit Floor met opgetrokken knieën tegen de bakstenen boogmuur van de brug over de oude trekvaart. Van het vuur rest weinig meer dan nagloeiende as. Met haar duim en wijsvinger wrijft ze over het medaillon om haar nek. Haar blik staart over het water, verloren in de eindeloosheid van de nacht.

Een rilling trekt door haar lichaam als ze denkt aan de tijd dat dit water de speeltuin van haar en haar broer was. Op een warme zomerdag was het hun zwembad, in de winter hun schaatsbaan. Maar nu is het niets meer. Haar moeder zal haar niet binnenroepen voor het eten, haar vader zal haar niet filmen. En Bas zal haar niet de kieteldood geven. Hij zit ergens in een besneeuwd berggebied met zijn vrienden. Lees verder